"THUISTAAL HOORT NIET THUIS OP SCHOOL"

Van maart 2016 tot oktober 2020 (dat klopt: dit is een verjaardag! Terrible twos✌️) voerde ik onderzoek naar de praktische implementatie van taalbeleid in een Brusselse secundaire school. 

Brussels Nederlandstalig onderwijs: eentalige eilandjes in een meertalige zee?
Wat je vaak tegenkomt in het Vlaams onderwijs in de Brusselse context, is dat scholen trachten om te gaan met de (steeds toenemende) instroom van Frans- en meertalige leerlingen door voornamelijk hun Nederlandstalige karakter in de verf te zetten. Ze voeren zodoende een taalbeleid dat het Nederlands ten allen tijden verwacht, zelfs vereist, van hun leerlingen. Ze doen dat om het Nederlandstalige karakter van hun school te bewaken, alsook om ervoor te zorgen dat leerlingen voldoende oefenkansen krijgen om uiteindelijk het Nederlands te verwerven dat ze nodig hebben op de Brusselse arbeidsmarkt en daarbuiten. In mijn onderzoek, dan, gebeurde het omgekeerde: ik kwam terecht op een school die zich profileerde als 'meertalig' en die een taalbeleid voerde dat openheid weerspiegelde ten aanzien van meerdere talen, naast het Nederlands. 

Deze school had een sterk meertalig publiek, en de klas die ik geobserveerd heb tijdens het etnografische luik van de dataverzameling bestond uit een linguïstisch diverse groep 14-jarigen die aangaven dat het Frans hun beste en meest gebruikte taal was. In de praktijk, dus, spraken deze leerlingen onderling voornamelijk Frans, binnen en buiten de klas, aangezien dat de taal was die deze groep jongeren verbond — ook buiten de school. Andere thuistalen kwamen, althans in mijn data, veel minder sterk aan bod binnen de schoolmuren.

Wat is taalbeleid nu écht?
Voordat we verdergaan, even kort iets over 'taalbeleid': wat is dat precies? Ik heb een conceptueel kader gebruikt dat beleid opdeelt in drie lagen (naar onderzoek van Bonacina-Pugh 2012, cf. ook Spolsky 2004):
  • Het declared beleid, zoals het is opgeschreven en wordt meegedeeld. In gesprekken, op de website van de school. In gedragsregels voor leerlingen.
  • Het perceived beleid, zoals het wordt ervaren. Dit is wat leerkrachten en leerlingen vermelden als ze praten over wat ze vinden dat 'zou moeten' gebeuren.
  • Het practiced taalbeleid, zoals het in de realiteit plaatsvindt. Dit is wat mensen nu eigenlijk doén.
In het interviewfragment beneden zie je dat Aya, een leerlinge uit de klas die ik volgde, een perceived beleid heeft waarin het niet als negatief ervaren wordt dat leerlingen erop gewezen worden dat ze Nederlands moeten spreken (en geen Frans), omdat ze zelf het belang ervan inzien om Nederlands te horen, gebruiken en, uiteindelijk, verwerven. Daarenboven aanvaarden ze dat het eigen is aan een Nederlandstalige school (zelfs als die school zich profileert als 'meertalig') dat daar Nederlands gesproken wordt. Dus, hoewel hun practiced beleid eruit bestond dat ze regelmatig Frans praatten, leefde er ook de perceptie dat dat niet altijd het geval hoorde te zijn. 


In het volgende fragment zie je iets soortgelijks naar boven komen. Deze leerlingen hadden, ondanks hun frequent gebruik van het Frans, een duidelijke perceptie dat Nederlands belangrijk is, en zelfs vereist. 


Tot daar toe de percepties van de leerlingen. Mijn onderzoeksvraag ging namelijk over de omgang van de leerkrachten met de talige diversiteit op de school. Hoe onderhandelden zij het belang van Nederlands met de meertalige realiteit van hun leerlingen? 

Wat heb ik op deze school ontdekt? 
Wel, ik ervaarde iets dat we in beleidsonderzoek vaak kunnen optekenen: wat het declared beleid ook moge zijn, in de praktijk wisselen leerkrachten af tussen verschillende percepties, waar uiteenlopende praktijken aan vasthangen. Op bepaalde momenten werd de meertalige competentie van leerlingen ingezet om specifieke doelen te bereiken, zoals lesinhouden en woordenschatitems verduidelijken, terwijl op andere momenten het gebruik van het Nederlands vereist werd om soortgelijke doelen te bereiken. 

In de interviews gaven sommige leerlingen aan, en ze toonden dat ook soms aan in de praktijk, dat ze inderdaad moeilijkheden hadden met het begrijpen van Nederlands en specifieke schooltaal/vakterminologie. Een mogelijk antwoord van leerkrachten hierop bestond erin dat ze verschillende zaken pro-actief vertaalden naar het Frans, of naar andere talen. Op die manier konden ze zulke woorden snel verduidelijken (door de vertaling) en er zodoende voor zorgen dat het begrip van de leerlingen verhoogd werd. In het fragment beneden vertaalt de leerkracht Engels 'black pudding' naar het Frans zodat de leerlingen meteen weten wat ermee bedoeld wordt. 


    Hoewel ze in dit fragment zelf dus gebruikmaakte van het Frans, vroeg deze leerkracht haar leerlingen regelmatig om zaken zelf naar het Frans te vertalen. Op die manier zette ze linken tussen woorden in verschillende talen in de verf, en toonde ze hoe leerlingen meerdere delen van hun meertalige competentie kunnen inzetten om de betekenis van woorden te achterhalen. 


In interviews, anderzijds, gaf deze leerkracht aan hoe belangrijk het is dat haar leerlingen voldoende Nederlands horen, zeker wat academisch taalgebruik betreft. Dat hebben ze namelijk nodig om later succesvol te zijn in het hoger onderwijs (dit was een ASO-school). Het is om die reden dat het gebruik van Frans met momenten niét aanvaard of gevraagd werd. In het volgende fragment vraagt de leerkracht impliciet naar een vertaling of uitleg van een  Frans woord (biodégradable) dat een leerling gebruikt heeft. 


Zulke tegenstrijdigheden kwamen niet alleen voor bij deze leerkracht, maar bij alle geïnterviewde leerkrachten in mijn onderzoek.

Hoe komt dat, dan? 
Waarom wisselen deze leerkrachten schijnbaar af tussen meertaligheid inzetten en problematiseren? Dat heeft te maken met die wisselende percepties: hoewel meertaligheid gezien wordt als een belangrijke competentie en een rijkdom die kan worden benut om ook de taalvaardigheid Nederlands van leerlingen te verhogen (wanneer het wordt ingezet om lesinhouden te verduidelijken), wordt een eentalige focus op Nederlands tegelijk opgevat als een verantwoordelijkheid van de school. De school moet er niet alleen voor zorgen dat leerlingen voldoende (schooltaal) Nederlands verwerven, maar als instituut aangesloten bij het Vlaams onderwijs in de context van Brussel (waar leerlingen de vrije keuze hebben tussen Franstalig en Nederlandstalig onderwijs) hebben ze daarenboven een karakter dat ze moeten bewaren. Ouders schrijven hun kinderen namelijk ook in met de verwachting dat hun kinderen het Nederlands zullen verwerven op deze school. 

Opvallend aan mijn onderzoek is niet dat dergelijke schijnbaar tegenstrijdige percepties leidden tot tegenstrijdig gedrag in de praktijk (want dat is eigen aan onze sociale wereld; mensen baseren hun gedrag op situaties en percepties), maar dat dit ook voorkwam op een ‘meertalige’ school. Een verklaring daarvoor vond ik in de sterke aanwezigheid van eentalige taalideologieëen in onze maatschappij en, daarenboven, ons onderwijs. Hybride taalgebruik, of talen mengen, wordt niet zozeer gezien als meertalige competentie in een talig diverse setting, maar als een tekort aan Nederlands. Zelfs in een setting waar meertaligheid aanvaard wordt, blijven zulke percepties, en zodoende het belang aan correct, puur, eentalig Nederlandstaligheid, pertinent en alomtegenwoordig. 

Het is om die reden dat ik niet denk dat thuistalen verbieden in de praktijk haalbaar is, gezien de perceptie ook leeft dat ze ingeschakeld kunnen worden net om zowel vakinhouden als het Nederlands te verwerven. Noch denk ik dat leerkrachten zonder duidelijke afspraken en een structureel kader meertaligheid meteen en altijd kunnen aanvaarden en op deze manier ‘aanwenden’ in de praktijk — ook het Nederlands blijft namelijk belangrijk, en dat wordt dus ervaren door leerlingen en leerkrachten. We spreken om die reden van “chronische” tegenstrijdigheid. 

Ik denk dat het niet van belang is om declared beleid te veranderen, maar om gaandeweg in te zetten op professionalisering van leerkrachten: hoe kunnen we ervoor zorgen dat hun percepties meer aansluiten bij wat we weten uit onderzoek dat werkt (evidence informed), en hoe kunnen ze dan in hun klaspraktijk bewuste keuzes maken in verband met Nederlandstaligheid en meertaligheid? We weten namelijk dat thuistaal, wanneer het doelgericht wordt ingezet, kan bijdragen tot een verhoogd begrip tijdens de (taal)lessen, en we weten ook dat openheid naar andere talen toe in het algemeen gunstig is voor het welbevinden van meertalige leerlingen, alsook de ontplooiing en kennismaking met de hedendaagse samenleving door leerlingen die eentalig worden opgevoed. De kennis daarover verder op punt krijgen, zal leerkrachten ertoe in staat stellen om meertaligheid te gebruiken wanneer dat opportuun is, en Nederlands wanneer dat nodig is. Naar mijn mening zijn we daar op lange termijn meer bij gebaat dan met repressie op het niveau van declarations.  

Reacties